Kernkwaliteiten
Relaties centraal
In het jenaplanconcept draait het om relaties:
- de relatie van het kind met zichzelf;
- de relatie van het kind met de ander en het andere;
- de relatie van het kind met de wereld.
Twaalf kernkwaliteiten
Om het belang van deze relaties in het jenaplanonderwijs te tonen, zijn twaalf kernkwaliteiten geformuleerd.
Relatie van het kind met zichzelf
1. Kinderen leren kwaliteiten/uitdagingen te benoemen en in te zetten, zodanig dat zij zich competent voelen.
2. Kinderen leren zelf verantwoordelijkheid te dragen voor wat zij willen en moeten leren, wanneer zij uitleg nodig hebben en hoe zij een plan moeten maken.
3. Kinderen worden beoordeeld op de eigen vooruitgang in ontwikkeling.
4. Kinderen leren te reflecteren op hun ontwikkeling en daarover met anderen in gesprek te gaan.
Relatie van het kind met de ander en het andere
5. Kinderen ontwikkelen zich in een leeftijdsheterogene stamgroep.
6. Kinderen leren samen te werken, hulp te geven en te ontvangen en daarover te reflecteren.
7. Kinderen leren verantwoordelijkheid te nemen en mee te beslissen over het harmonieus samenleven in de stamgroep en in de school, zodat iedereen tot zijn recht komt en welbevinden kan ervaren.
Relatie van het kind met de wereld
8. Kinderen leren in levensechte situaties dat wat ze doen ertoe doet.
9. Kinderen leren zorg te dragen voor de omgeving.
10. Kinderen passen binnen wereldoriëntatie de inhoud van het schoolaanbod toe om de wereld te leren kennen.
11. Kinderen leren spelend, werkend, sprekend en vierend volgens een ritmisch dagplan.
12. Kinderen leren initiatieven te nemen vanuit hun eigen interesses en vragen. Een jenaplanschool richt de omgeving zodanig in, dat deze kwaliteiten gerealiseerd worden.